Eenvoudig gezegd is biologische landbouw een vorm van landbouw die zich baseert op het werken met de natuurlijk aanwezige middelen in een omgeving, in plaats van te rekenen op externe input. Dat houdt onder andere in: geen kunstmest gebruiken, geen chemische middelen als insecticiden en pesticiden spuiten, geen genetische manipulatie van kroppen of dieren, geen antibiotica behalve als het echt nodig is om een dier weer gezond te krijgen (dus niet ter preventie zoals normaal is in de klassieke landbouw), meer respect voor de integriteit van het dier en zijn leefmilieu bij vleesproductie.
Er zijn verschillende organisaties die definities hebben opgesteld voor biologische landbouw, onder andere de World Health Organisation, de FAO (organisatie voor voedsel en agricultuur van de VN), en de Europese Commissie. Hun definities komen grotendeels overeen. In Europa zijn het de regels van de Europese Commissie die bepalen of iets voldoet aan de voorwaarden om het certificaat ‘biologisch’ te krijgen. Er zijn ook producten die niet-gecertificeerd biologisch zijn, dan moet dat zo op het label aangegeven staan.
Om het certificaat biologisch te krijgen, moet een boer ten minste vijf jaar op rij geen van de eerder genoemde niet-biologische praktijken gebruikt hebben. Als een boerderij wil overgaan van klassiek naar biologisch, duurt het dus vijf jaar alvorens ze daarvoor erkend kunnen worden. Dat is om de bodem tijd te geven te recupereren van het voorafgaande gebruik van gifstoffen.
Het is niet zo dat biologische boeren helemaal geen bewerking van hun land mogen doen: ze mogen wel natuurlijke mest gebruiken van bijvoorbeeld koeien of paarden. Maar biologische boeren rekenen vooral op de diversiteit van hun kroppen om de bodem vruchtbaar te maken.